Geloofsverklaring

Wat wij geloven

Er zijn velen die zich op de Bijbel beroepen en tot allerlei verschillende conclusies komen. Het is daarom zeer belangrijk dat het duidelijk is wie we zijn, wat onze uitgangspunten zijn en voornamelijk wat we geloven.

Het IKEG heeft een uitgebreide geloofsverklaring die elk jaar door elke vaste werker en bestuurslid ondertekend wordt. U weet dan ook wat er onderwezen wordt bij een training, op clubs, bijeenkomsten enz. U kunt ons altijd aanspreken op deze principes.

Wat gelooft IKEG over…?

De Bijbel

A. Dat de gehele Schrift door God is geïnspireerd.
Hiermee bedoelen wij dat de gehele Bijbel onfeilbaar is en dat Zijn onderwijs en gezag absoluut, verheven en beslissend zijn. De Heilige Geest heeft in oude tijden de heilige mannen geleid in alles wat zij schreven.
(2 Tim. 3:16; Deut. 4:2; 2 Petrus 1:21)

God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest

B. Dat God eeuwig bestaat uit drie Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Deze Drie zijn één God en hebben dezelfde natuur, eigenschappen en volmaaktheid.
(Rom. 1:20; Mat. 28:19; Deut. 4:35; Joh. 17:5)

C. In de persoonlijkheid en godheid van de Heere Jezus Christus, ontvangen door de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria, waarachtig God en waarachtig Mens. (Joh. 1:1; Joh. 1:14; Joh. 10:30; Mat. 1:20; Luc. 1:30, 31; Fil. 2:5-7; 1 Tim. 3:16; Kol. 1:19)

D. In de persoonlijkheid en de godheid van de Heilige Geest, de Bron en Kracht van elke welgevallige aanbidding en dienst, de onfeilbare Uitlegger van het onfeilbare Woord, Die woont in elke ware gelovige en altijd aanwezig is om te getuigen van Christus; Die ons vervult met Christus en niet met onszelf of onze ervaringen.
(Joh. 15:26; Hand. 5:3, 4; Hand. 1:8; Rom. 8:26, 27; 1 Kor. 2:12, 14; Rom. 8:9; 1 Kor. 3:16; 1 Kor. 12:13; Joh. 16:13, 14)

De mens en de zondeval

E. Dat de mens werd geschapen naar Gods evenbeeld, naar Zijn gelijkenis, zoals vermeld in het Woord van God. Maar in de val van de eerste Adam viel de gehele mensheid.
Door de zondeval werd niet alleen de morele natuur van de mens ernstig beschadigd, maar hij verloor elk geestelijk leven. Daardoor werd hij dood in zonden en misdaden en onderworpen aan de macht van de duivel. “De gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet; zij, die in het vlees zijn kunnen Gode niet behagen” (Romeinen 8:7, 8). Daarom kan de mens het Koninkrijk van God zien noch binnengaan, tenzij hij wedergeboren is door de Heilige Geest. Want geen enkele poging tot zelfverbetering – hoe goedbedoeld ook – geen aangeleerde zedelijkheid – hoe hoog ook – geen beschaving – hoe aantrekkelijk ook – geen menslievende en liefdadige plannen en verenigingen – hoe nuttig ook – geen doop of andere riten – hoe ook bediend – kan de zondaar ook maar één stapje dichter bij de hemel brengen. Alleen een nieuwe natuur, die van boven is gegeven en een nieuw leven, ingeplant door de Heilige Geest door het Woord van God, is absoluut nodig voor behoud. (Gen. 1:26, 27; Rom. 5:12; Ef. 2:1-3; Joh. 3:3, 6, 7; Titus 3:5)

Het verzoenend werk van de Heere Jezus

F. Dat Jezus Christus voor God als Plaatsvervanger van de zondaar is opgetreden en is gestorven als een Zoenoffer voor de zonden van de gehele wereld; dat Hij tot een vloek voor de zondaar werd gemaakt en voor diens zonden stierf, naar de Schriften; dat bekering, gevoelens, geloof, goede voornemens, oprechte pogingen of onderwerping aan de regels van welke kerk dan ook, niet kunnen toevoegen aan de waarde van het kostbare bloed van Christus of aan de verdienste van het volbrachte werk voor ons door Hem, die “voor een ieder de dood zou smaken”. (Rom. 5:8; 1 Joh. 2:2; Heb. 2:9; Gal. 3:13; Rom. 4:4, 5; Rom. 3:25; Kol. 1:13, 14, 20, 21)

G. In de opstanding van het gekruisigde lichaam van Jezus Christus; dat Zijn lichaam uit de doden werd opgewekt naar de Schriften; dat Hij is opgevaren naar de hemel en zit aan de rechterhand van God als Hogepriester van en Voorspraak voor de gelovigen. (Luk. 24:39; Hand. 1:10, 11; Ef. 4:10; Heb. 1:3; 1 Joh. 2:1)

H. Dat Christus de volheid van de zegeningen verzekerde door Zijn dood en opstanding, die alleen kan worden verkregen door het geloof, en dat wij op het moment waarop wij ons vertrouwen op Hem als onze Zaligmaker stellen, overgaan vanuit de dood in het eeuwige leven, gerechtvaardigd van alle zonden, aanvaard door de Vader, in de mate waarmee Hij ook Christus heeft aanvaard, bemind, zoals Christus wordt bemind en één gemaakt met Hem. Op het moment van de aanvaarding van Christus als Zaligmaker, komt Hij in de gelovige wonen om Zijn leven van heiligheid en kracht in hem te leven. (Heb. 9:15; Joh. 5:24; Rom. 3:28; Rom. 4:3, 23-25; Ef. 1:3; Joh. 17:23; Gal. 2:20; Gal. 4:6, 7; Gal. 5:16; Hand. 1:8) 

De gemeente en de taak van de gelovigen

I. Dat de Kerk bestaat uit allen die waarachtig geloven in de Heere Jezus Christus als Redder. Zij is het Lichaam en de Bruid van Christus. Wij geloven dat iedere gelovige, hetzij jood of heiden, is gedoopt in het Lichaam van Christus door de Heilige Geest en dat zij daarom leden van elkaar worden en verantwoordelijk zijn om de eenheid in de Geest te bewaren door de band des vredes en boven elk sektarisch vooroordeel en kerkelijk fanatisme staan en dat zij elkaar vurig moeten liefhebben met een rein hart. (Ef. 2:19-22; Ef. 1:22, 23; Ef. 5:25-27, 31, 32; 1 Kor. 12:13; Rom. 12: 4, 5; Ef. 4: 1-3; 1 Kor. 1:10) 

J. Dat allen die geloven in onze Heere Jezus Christus, geroepen zijn tot een leven van afzondering van wereldse en zondige praktijken en zich onthouden van dat amusement en die gewoonten die anderen doen struikelen of schande aan het kruis van Christus brengen. Gelovigen zijn in Christus Jezus geroepen tot goede werken. “Laten wij dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten” (Gal. 6:10). (1 Joh. 2:15, 16; Rom. 14:13; Rom. 13:14; 1 Kor. 10:31; Ef. 2:10)

K. Dat in de gehele wereld het Evangelie bekend moet worden gemaakt, dat in deze tijd de mooiste opdracht van Gods kinderen is om het Evangelie aan ieder schepsel te verkondigen. Wij geloven dat specifiek de nadruk moet worden gelegd op het evangeliseren onder kinderen. (Mark 16:15; 2 Kor. 5:18, 19; Mat. 18:14)

De hoop van Gods kinderen

L. In de persoonlijke wederkomst van onze Heere en Heiland Jezus Christus, dat de wederkomst van Jezus Christus onze “blijde hoop” is, waar wij voortdurend naar uitzien. Ons burgerschap is in de hemel, vanwaar wij uitzien naar onze Redder, de Heere Jezus Christus (Fil. 3:20).

(Hand. 1:11; 1 Thess. 4:16, 17; Joh. 14:1-3; Titus 2:13; Fil. 3:20, 21)

M. Dat de zielen van hen die in de Heere Jezus Christus geloven tot behoud, na het sterven meteen in de nabijheid van Christus zijn en zich bewust zijn van hun zaligheid tot de wederopstanding van het lichaam bij de wederkomst van Christus, wanneer ziel en lichaam herenigd worden en voor eeuwig met Hem in heerlijkheid zijn.
(Luk. 23:43; 2 Kor. 5:8; Luk. 16:22, 25; Fil. 1:23; 1 Thess. 4:15-18) 

Het lot van de ongelovigen, de satan

N. Dat de zielen van de verlorenen na het sterven in rampzaligheid verloren liggen tot het laatste oordeel voor de grote witte troon. Wanneer ziel en lichaam na de wederopstanding worden herenigd, zullen ze worden geworpen in de “poel des vuurs”, dat is “de tweede dood”. “zij zullen als straf het eeuwig verderf ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht” (2 Thess. 1:9). (Luk. 16:22, 23, 27, 28; Heb. 9:27; Op. 20:5, 11-15; 2 Thess. 1:7-9)

O. In het bestaan en de persoon van de satan, “de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt” (Op. 12:9) (Ef. 6:11, 12; 1 Pet. 5:8; Op. 20:10)